‘Hoe doe je dat toch?’ vraagt de jonge appelboom aan de oude appelboom.
‘Wat bedoel je?’ zegt de oude boom glimlachend.
‘Jij bent altijd zo… onverstoorbaar. Tevreden. Dit jaar heb je bijna geen appels. Je had al weinig bloesem. Het meeste fruit is voortijdig afgevallen. En die blikseminslag van de zomer heeft je geamputeerd. Ik zou gèk worden als ik op jouw leeftijd zo weinig vruchten droeg!’
Het blijft een poosje stil. De kleine appelboom zucht. Hij heeft een zwaar leven. Van pit af aan streeft hij naar groei, naar bloei, naar vrucht. Enthousiast doet hij als jong boompje, niet meer dan een twijgje nog, jarenlang dagelijks zijn rek- en strekoefeningen. Hij weet het, hij is nog te klein, maar wàcht maar tot hij groot is… Hij is uitzinnig van vreugde als voor het eerst een paar vruchtjes groeien uit de voorjaarsbloesem. Maar dat is ook het moment dat de zorgen beginnen. Er dreigen zoveel gevaren. Bij strenge vorst vriezen zijn bloesemknoppen kapot. Als het veel regent is hij vatbaar voor schimmels. Schijnt de zon teveel dan vreest hij uitdroging en val van de jonge appels. Is er weinig zon, dan kunnen de appels niet goed rijpen. Vogels pikken nog halfrijpe appels kapot waardoor ze op de grond vallen. En dan is er nog de schade die door rupsen wordt veroorzaakt. De gekoesterde vruchten die hij heeft weten te behoeden voor al deze gevaren, kunnen tenslotte in een paar minuten door een zomerstorm uit zijn takken worden weggeslagen.
Menig jaar werden maar enkele appels oogstrijp. Soms niet één. Vaak heeft hij jaloers gekeken naar de grote oude appelboom, een paar meter verderop. Een ontspannen boom, die altijd tijd heeft voor een praatje en een bemoedigend woord. De jonge appelboom meent wel te begrijpen waarom de boom altijd zo goed gehumeurd is. Elk jaar groeien er immers honderden prachtige glanzende appels in de machtige kruin. Zelfs als de vogels de appels uit de boomtop eten, en de kinderen uit het dorp de appels van de onderste takken komen gappen, blijft er altijd nog meer dan genoeg over. Wat een triomf moet dat zijn, als de zingende mannen komen met hun kisten en hun ladders, en je kan hen zo’n prachtige glanzende oogst leveren!
Dit jaar zijn de rollen omgedraaid. Het is bijna tijd om te oogsten en voor het eerst buigen de takken van de jonge appelboom door van het gewicht van tientallen gave appels. De oude boom daarentegen, ziet er verminkt uit. Een flink deel van zijn kruin is neergeslagen door de bliksem en hangt er verlept bij. En je moet goed speuren om een paar appels te vinden in de rest van de anders zo rijk gevulde kruin.
Toch is de oude boom nog steeds kalm en goed gehumeurd. En de jonge boom voelt zich lang niet zo voldaan met zijn eerste goede oogst als hij had verwacht. Hij is vooral doodmoe.
Vandaar zijn vraag, die hij nog maar eens herhaalt. ‘Hoe doe je dat toch?’
De oude boom zegt: ‘Ik zou niet weten waarover ik zou moeten klagen. Ik heb een prachtig leven. Ik kan hier rustig staan en kijken naar de glinsterende rivier. Ik geniet van het zonlicht en de regendruppels op mijn bladeren. Ik houd van de muziek die de wind maakt tussen mijn takken. Ik heb plezier in de spelende kinderen die in mijn takken klimmen, er hutten bouwen en appels snoepen. Ik vind het gezellig dat de vogels bij me komen eten en verhalen meebrengen van ver. Ik heb veel te danken aan vrieskou, stormen en hitte. Ze hebben me elk jaar een beetje sterker gemaakt. Ik ben beter bestand tegen ongedierte dan toen ik nog jong was. Ik ben dieper geworteld en daardoor beschermd tegen de droogte en de wind. Ik heb geleerd dat de rijkste oogsten vaak volgen op een slecht jaar. En wat is eigenlijk slecht? Dit jaar zal ik rusten en zien hoe de mannen in andere bomen hun appels oogsten. Alle kracht en voeding en groei zal vanzelf gaan naar genezing en herstel van de bliksemschade. En het mooiste van alles: ik hoef daar niets voor te doen. Om te groeien hoef ik alleen maar te wortelen en me te richten op het licht. Om gelukkig te zijn hoef ik alleen maar goed te kijken en te luisteren. Om iets te betekenen hoef ik niets te doen dan los te laten. De vogels, de kinderen, de mannen… ze komen en nemen mijn appels - en geven me vreugde terug.’
De oude boom was doorgaans geen boom van veel woorden en hij is weer stil.
De jonge appelboom zwijgt ook. Al zijn streven en zijn zorgen en zijn inspanningen – zegt die oude boom nu dat dat allemaal volslagen overbodig is?
Een klein meisje huppelt langs zijn slanke stam. Ze staat stil en kijkt omhoog naar de zwaar buigende takken met appels. Ze strekt haar hand uit, blij – hier kan ze wèl bij. De appelboom zet zich schrap. Hij wil zijn zwaar bewaakte schatten niet zomaar laten gaan. Maar - om iets te betekenen hoef ik alleen maar los te laten.
Het meisje plukt de appel. Haar ogen stralen, haar kleine witte tanden blinken. De eerste hap maakt een typisch knappend geluid. De friszoete geur van het vruchtvlees komt vrij. Sap druipt langs haar kin.
Voor het eerst ziet, ruikt, hoort de boom de appel, zijn appel, werkelijk.
De appel is verrukkelijk. Het smullende meisje is verrukkelijk.
En voor het eerst is de kleine appelboom echt gelukkig.
***
Meer verhalen lezen? Stuur me een berichtje en je krijgt ze voortaan als eerste in je mailbox!
Reactie plaatsen
Reacties